(Cursieve tekst: dagboekcitaten)

Het vertrek vanaf Amsterdam CS, 24 juni 1943:

Kwart voor een vertrok de trein van de Deutsche Reichsbahn. Er vloeiden heel wat tranen. Toen de trein het station verliet klonk uit honderden kelen het Wilhelmus en Oranje Boven. De Duitsgezinde Nederlandse transportbegeleiders hoorden het gelaten aan maar reageerden niet. Met de trein meehollende achterblijvers probeerden zo lang mogelijk oogcontact met hun dierbaren te houden. Talloze handen werden wanhopig tegen de ruiten gedrukt, zowel binnen als buiten de trein. Geëmotioneerde vrouwen wierpen kushandjes naar hun geliefden.

Overal langs de kant van de spoorlijn staan mensen die ons nawuiven. Zij weten dat deze trein met jonge jongens naar Duitsland gaat. De jongemannen moeten weg, ver weg, ver van huis en haard, ver van vader en moeder, broers en zusters en niemand weet wat hen te wachten staat.

Afscheid, voor hoe lang? Niemand kon daar een antwoord op geven, het was niet de eerste en ook niet de laatste trein die Nederlandse dwangarbeiders naar Duitsland bracht. Maar dit was wel de trein die Chris met de minuut verder van huis bracht, een onzekere tijd tegemoet. Hij had geen idee wat de eindbestemming van de reis zou zijn en ook dat maakte hem onzeker. 

De hel van Rehbrücke, juni 1943:

Chris was aangekomen in het beruchte Durchgangslager Rehbrücke in Potsdam, ongeveer 650 kilometer van huis. Er waren nog enkele Durchgangslagers rond Berlijn maar de meeste dwangarbeiders uit Nederland, België en Frankrijk kwamen in Rehbrücke terecht om van daaruit tewerkgesteld te worden. Meestal in Potsdam of Berlijn, soms verder weg. Het kamp was in maart 1943 opgeleverd, dus nog maar enkele maanden in gebruik. Officieel bood het plaats aan twaalfhonderd personen maar het kwam herhaaldelijk voor dat er wel tweeduizend mensen waren ondergebracht. In Rehbrücke werden de dwangarbeiders als slaven verhandeld omdat vertegenwoordigers van grote bedrijven voor hen moesten betalen. 

Dagboekcitaat bombardement (Berlijn), augustus 1943:

Als Johan en ik op straat staan durven we niet over te steken want vlakbij komen bommen neer en vliegen granaatscherven in het rond. Het lijkt wel alsof de hele wereld vergaat. Het schieten wordt steeds erger, bommen donderen omlaag. Zullen we de schuilkelder bereiken? Vliegtuigen cirkelen hoog boven ons, we kunnen ze zien in de zoeklichten. Maar we kunnen hier niet blijven, we moeten naar de schuilkelder. Met angstig kloppende harten steken we zo snel als we kunnen de straat over. Plotseling horen en zien we ontploffingen en grote steekvlammen voor ons. We hollen in gebukte houding en met de handen aan ons hoofd door terwijl het schieten verhevigt. Zullen we het halen?

Citaat met betrekking tot de honger:

Het kwam regelmatig voor dat de jongens zonder eten naar Preschona gingen. Chris herinnerde zich een voorval in de kantine van de fabriek: “Op een dag zaten wij tussen de middag in de kantine aan tafel met Duitsers en enkele Italianen. Zij hadden warme soep en zaten met smaak te eten terwijl wij geen eten hadden, maar wel honger. Tegenover ons zat een oude Italiaan, ongeschoren, met vuile handen en een vieze snor. Hij at zeer ongemanierd, zijn snor hing bij elke lepel die hij nam, in de soep. Hij slurpte alles naar binnen en morste regelmatig, het was een onsmakelijk gezicht. De soep smaakte hem niet, toen hij enkele lepels had genomen schoof hij zijn bord opzij. We keken er met begerige blikken naar want daar stond een bord met soep… Maar geen van ons sprak Italiaans, dus we konden niet vragen of wij de soep mochten. Opeens stak een van mijn vrienden zijn hand uit en trok het bord met de dampende soep naar zich toe. Hij nam een lepel, daarna schoof hij het bord naar zijn buurman die ook een lepel soep naar binnen werkte en vervolgens het bord doorschoof. En zo werd het bord telkens doorgegeven en aten we met z’n allen de soep van de Italiaan. We stonden maar niet stil bij het beeld van de druipende snor en het feit dat iedereen met dezelfde lepel at. De oude Italiaan keek ons goedkeurend aan, hij had eens moeten weten dat wij al een paar dagen amper te eten hadden gehad.”

Saboteren in fabriek Preschona (Berlijn), juli 1943:

Chris werd ingedeeld in de draaierij, hij moest het ‘vak’ leren van de Italiaan Rossi. Hij wist niet of hij ook dwangarbeider was, want hij was wat ouder. Rossi sprak gebrekkig Duits, met handgebaren en tekeningetjes deed de Italiaan zijn best maar Chris had absoluut geen zin zijn werk snel onder de knie te krijgen, het was niet zijn keuze hier te werken, waarom zou hij zich druk maken? Begon hiermee het saboteren dat hem later duur kwam te staan? Uit protest wilde hij zo weinig mogelijk presteren want hij weigerde mee te werken aan de oorlogsindustrie dus probeerde hij zijn productie zo laag mogelijk te houden. 

Wonen in het Lager in Steinseifersdorf, Neder-Silezië:

Zo jong als ze waren, probeerden ze zichzelf zo goed mogelijk te verzorgen, er heerste in dat opzicht een discipline waar de meesten zich aan hielden. Op zaterdagavond gingen veel bewoners van het Lager in bad. De wasbeurt vond plaats in de hoek van de danszaal waar de gasstellen stonden en de waterleiding liep. De jongens beschikten over een grote zinken teil, die in bruikleen was van Frau Weber en waar ze zich om beurten in wasten. Op zondagochtend ging ieder z’n eigen gang en werden klusjes gedaan waarbij vaak Hollandse liedjes werden gezongen. De schoenen werden gepoetst, kleren geborsteld, overhemden gestreken: “Eerst warmde ik een strijkijzer op de kachel en daarna streek ik keurig de vouw in mijn broek. Maar ook in die van vrienden, want we hielpen elkaar; de een was goed in dit, de ander in dat.” Chris had volgens zijn vrienden meer goede kwaliteiten:

Verder zeggen de jongens dat ik goed kan koffiezetten. ’s Avonds zitten we vaak met elkaar aan tafel en praten over van alles en nog wat. Over de fabriek bijvoorbeeld, dan hebben we kritiek op de een of andere Meister of iemand van de directie. Of er wordt wel eens een mop verteld. En als we zo gezellig met elkaar zitten te kletsen ben ik degene die de koffie moet zetten. Ik zet dan de grootste pan die we in het Lager hebben met water op het gas. Dat laat ik goed doorkoken en dan doe ik wat koffiesurrogaat in een zakdoek die ik daar speciaal voor gebruik en laat hem een tijdje in het kokende water hangen totdat de koffie goed is en lekker ruikt. Iedereen zorgt voor suiker en een kopje en drinkt zoveel als hij wil. Wie geen beker of kopje heeft, gebruikt een lege jampot of iets dergelijks. 

Controle, angst om dagboek, juli 1944:

Drie agenten kwamen controleren op wapens en munitie. De heren inspecteerden niet alleen kasten en koffers, ze keken ook onder de matrassen. Chris zat opnieuw in angst om zijn dagboek, de controleurs kwamen steeds dichter bij zijn hoekje. Waar moest hij het laten? Ten einde raad schoof hij het ongemerkt tussen een stapeltje kleding op het bed van Johan de Vries. Een van de agenten keek in de kast en de koffers van Chris en Johan. Het angstzweet brak Chris uit toen de agent de kleding van Johan optilde en vervolgens onder de matras keek. Zou hij het dagboek tussen de kleding vinden? 

Ziekte, september 1944:

De volgende dag liep de koorts op bij Chris en zat er bloed bij zijn ontlasting. Volgens zuster Anna een zeer zorgelijke ontwikkeling. Ze gaf Chris niet alleen medicijnen maar ook Russische thee te drinken, een middel dat goed scheen te werken tegen dysenterie. Hij leek erop te reageren, maar was doodziek. 

Winter in Neder-Silezië, februari 1944:

Dinsdag 29 februari werden Steinseifersdorf en omgeving opnieuw geteisterd door hevige sneeuwstormen. Spoedig vormden zich sneeuwbanken die het bergdorp onbereikbaar maakten voor de bus, de jongens moesten lopend naar de fabriek. Het werd een marteling:

We gaan blootshoofds, hebben geen sokken aan onze voeten en bijna geen kleren meer aan ons lichaam. De schoenen die wij, of beter gezegd sommigen dragen, zijn die naam niet meer waardig. In mijn schoenen zitten al een paar beste gaten. Ik heb nog maar een paar stappen in de sneeuw gezet of ik voel het sneeuwwater al naar binnen dringen. Ik draag een dunne bruine jas, daaronder het korte jasje van mijn beste pak, daaronder mijn overall en ten slotte een enkel stuk ondergoed. Zo gaan wij door de barre winter van 1944, het is bijna niet om uit te houden. Het valt mij nog mee dat er onder ons zo weinig zieken zijn. De inwoners van Steinseifersdorf snappen niet hoe wij het uit kunnen houden en blootshoofds door die jagende sneeuwstormen lopen. Na zo’n ‘wandelingetje’ van een half uur komen we verkleumd en doornat in de fabriek aan waar je de rest van de dag in je natte kleren moet werken. 

Het Russische Leger komt dichterbij, januari 1945:

De situatie van de dwangarbeiders werd gecompliceerd, was er eerst de hoop op een spoedig vertrek in de vorm van vluchten, die hoop was binnen enkele dagen vervlogen. Zaterdag 27 januari schreef Chris:

Het is een hopeloze toestand. Mannen, vrouwen en kinderen vluchten hier naartoe. Kinderen vallen dood neer van de honger, kou en ellende. Breslau is bijna bezet, er wordt hevig gevochten. Vanuit Liegnitz rukken de Russen op, het bulderen van de kanonnen is hier duidelijk te horen. De afstand front-Steinseifersdorf bedraagt ongeveer vijftig kilometer. De Duitsers worden nerveus en weten niet wat zij moeten doen. Wij blijven echter kalm, onze bevrijding nadert. Vluchten kunnen we evenwel niet meer omdat Neder-Silezië bijna helemaal omsingeld is door het Russische leger. Kortom, we zitten als ratten in de val.

Het leven in Steinseifersdorf raakte totaal ontwricht. Soldaten werden ingekwartierd om met arbeiders van Organisation Todt tankversperringen te graven. Deze overheidsorganisatie was in 1938 opgericht door Fritz Todt en was oorspronkelijk een onderdeel van het Duitse Ministerie voor Bewapening en Munitie. In de oorlog kreeg Organisation Todt echter meer bevoegdheden en gaf onder andere leiding aan de bouw van de Atlantikwall. Maar ook in Neder-Silezië was de organisatie dus actief. 

Vrede in Holland, maar niet in Neder-Silezië, mei 1945:

Een dag na de zelfmoord van Hitler volgde Joseph Goebbels zijn voorbeeld. Nu de fundamenten onder de pijlers van het nationaalsocialisme waren weggeslagen ging de ineenstorting van het Duitse Rijk snel. Het begon op 2 mei met de overgave van Berlijn en de capitulatie van Italië en Oostenrijk. ’s Avonds 4 mei lukte het de jongens de radio op een Nederlandse zender af te stemmen, om kwart over tien luisterden ze op Radio Oranje naar de nieuwslezer die het langverwachte en oh, zo welkome nieuws bracht:

Holland is weer vrij! Met ingang van morgen acht uur zullen alle Duitse troepen in Holland, Denemarken, Noordwest-Duitsland, Helgoland en de Friese eilanden zich aan het 21ste Amerikaanse leger overgeven.

De historische uitzending werd besloten met het Wilhelmus. Chris en Carel, die zich op bijna duizend kilometer van huis bevonden, zongen in de Uferstraße in Reichenbach uit volle borst mee met tranen in hun ogen van blijdschap. Chris noteerde:

Eindelijk is het zover: ‘Holland is weer vrij’. Het heeft lang geduurd, maar de tijd is toch gekomen en als herinnering aan dit heuglijke feit hebben Carel en ik onze handtekeningen in mijn dagboek gezet.

De blijdschap was van korte duur, want de realiteit in Reichenbach viel niet te vergelijken met die in het bevrijdde vaderland. 

Ontmoeting met Russische soldaten, mei 1945:

Het zou nog ruim anderhalve maand duren voordat de jongens uit Neder-Silezië vertrokken, het werd een lange en waanzinnige periode. Een met gevaar, al kwam die niet meer van Duitse kant, er waren andere factoren waarmee rekening moest worden gehouden. De Russen op de eerste plaats maar ook de waan van de dag; 9 mei 1945 was een dag waarop ze er ten volle mee werden geconfronteerd. ’s Morgens vroeg om zes uur gebeurde dat waar de jongens zo bang voor waren, ze kregen onaangekondigd bezoek van Russische soldaten:

Er wordt bij ons aan de deur gemorreld. We trekken onze jassen aan en spreken af wat we zullen doen. We vermoeden dat het Russische soldaten zijn en gespannen lopen we naar de deur. We durven de deur eigenlijk niet te openen, maar net op het moment dat deze zou bezwijken onder de zware druk die erachter zit, gooi ik het slot er af. Carel staat achter mij, opeens schiet de deur open en kijken we in de lopen van drie pistolen. 

Philips-Kommando, mei 1945:

Eind mei was er weer contact met de joodse medewerkers van het Philips-Kommando die Chris en Carel hadden leren keren bij Hagenuk. De groep van zo’n twintig mannen wilde graag iets terugdoen voor hun hulp en had hen uitgenodigd te komen eten op zondag 27 mei, het werd een bijzondere middag. Na hun bevrijding had de groep joden een van de verlaten villa’s van Reichenbach betrokken. Ze waren in afwachting van hun terugkeer naar Nederland, Philips zou daarvoor zorgen, maar zover was het kennelijk nog niet. Chris schreef over de middag:

Wij worden hartelijk ontvangen en om twaalf uur wordt een heus diner op tafel gezet. Het smaakt ons prima. Na de maaltijd worden we getrakteerd op een groot stuk taart. Daarna gaan we naar een ander vertrek om met elkaar te converseren. We nemen plaats in een mooie grote kamer waar al het meubilair nog aanwezig is. Na enige tijd haalt een van de mensen een pistool tevoorschijn en wordt er geschoten met pluimpjes, net zoals op de kermis. Alles wordt in het huis kapotgeschoten, zelfs de spiegel van het dressoir. We gaan door totdat we het pluimpje kwijt zijn en niet meer kunnen vinden. Daarna drinken we uitgebreid thee met elkaar. De kopjes worden na afloop niet afgewassen maar uit het raam uitgegooid, een radiotoestel gaat erachteraan en valt te pletter op straat. Maar daar trekken de joden zich niets van aan. Hun haat tegenover de Duitsers is ontzettend groot, wat we absoluut begrijpen. 

De terugreis, 26 juni 1945:

Ze besloten de nacht in Langwasser door te brengen, hun oog viel op een verlaten boerderij. De deur was weliswaar op slot, maar een stevige trap ertegen was voldoende om binnen te komen. Alhoewel de bewoners waren gevlucht, waren er nog wel dieren in huis: kippen, konijnen en varkens, ze scharrelden in verschillende kamers, een surrealistisch gezicht. Chris en Carel gingen op zoek naar voedsel en vonden vet, stroop en aardappelen. Kortom, hun avondmaal. Wat overbleef gaven ze aan de dieren. Buiten probeerden ze een koe te vangen om haar te melken maar dat mislukte, het dier was wild omdat het waarschijnlijk enige tijd niet was gemolken. 

De teugreis, 1 juli 1945:

Ze bereikten een rivier, de brug erover was verwoest. In de verte zagen ze een andere brug, maar de route ernaartoe betekende een hele omweg. Daarom besloten Chris en Carel een stuk af te snijden over een zandvlakte. George en de Duitsers besloten dat niet te doen en namen de omweg voor lief. De beslissing van Chris en Carel bleek een slechte want ze waren enkele tientallen meters op weg toen er naar hen werd geroepen en gebaard dat ze zich in een mijnenveld bevonden. George en de Duitsers waren een bord met de tekst ‘Achtung, Minen!’ gepasseerd en probeerden hen te waarschuwen.
“Het angstzweet brak ons uit, één verkeerde stap en we waren er geweest.”
 

De terugreis, 13 juli 1945:

Pas ’s avonds om tien uur kwam er weer actie, drie tractoren met elk twee aanhangwagens reden voor waar de groep van eenendertig mensen plaats op moest nemen. Het was al donker toen de kolonne Dingelstedt verliet. Het werd een lange rit die hen naar een Russische kazerne bij Maagdenburg voerde waar ze ’s nachts om drie uur aankwamen. Tot hun grote teleurstelling, want ze waren niet dichter, maar veel verder van de grens met de geallieerde zone, ze schatten wel zestig kilometer, een bittere pil. Ondanks de teleurstelling was Chris erg blij dat de rit ten einde was, hij was niet alleen doodmoe, maar had ook erge honger en dorst. Het maakte hem op dat moment niet uit waar hij terecht kwam:

We reden onder een erepoort door van rode sterren, hamers en sikkels en schilderijen en belandden opnieuw in een kazerne. Weer uitstappen en hoe ik dat heb gedaan weet ik niet meer, want ik was op van de slaap. Automatisch zetten we onze bagage neer, pakten onze dekens en vielen ter plekke in slaap. 

De terugreis, 16 juli 1945:

“We voelden de spanning in ons lichaam toen we ons daar in het korenveld gereed maakten om richting de grens te gaan. Voor ons was het een kwestie van leven of dood. Zelden ben ik zo nerveus geweest. We keken als angstige dieren om ons heen om te zien of er geen soldaten waren, alles leek veilig. Isaäc stelde voor om vooruit te gaan, hij had de minste bagage en zou – indien nodig – sneller kunnen vluchten. Hij zou ons in dat geval uiteraard waarschuwen. We waren de grens op pakweg vijftig meter genaderd toen Isaäc gebaarde dat we moesten gaan liggen; Carel en ik doken meteen naar beneden. Op handen en voeten kroop Isaäc naar ons terug; hij had een grenswacht gezien. Met kloppend hart wachtten we af of er iets ging gebeuren. We hoorden iemand naderen, mijn hart ging als een gek tekeer. Plotseling keken we in de loop van een Russisch geweer, we stonden op, bang voor wat komen ging.” 

De terugreis, 17 juli 1945:

Chris en Carel waren ook niet op de hoogte van het feit dat die dag, 17 juli 1945, een historisch overleg begon: de Conferentie van Potsdam, die zou duren tot en met 2 augustus. Potsdam, waar voor Chris en Carel de ellende was begonnen in Durchgangslager Rehbrücke. De ‘Big three’, de geallieerde leiders Churchill, Truman en Stalin, kwam bijeen in Cecilienhof waar de toekomst van Duitsland, ruim twee maanden na de capitulatie, werd besproken. Het was feitelijk een vervolg op de Conferentie van Jalta eerder dat jaar tussen 4 en 11 februari toen Churchill, Roosevelt en Stalin zich alvast hadden gebogen over de toekomst van de wereld na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog. Een van de agendapunten in Jalta waren de nieuwe grenzen van bezettingszones in Duitsland en die in Oost-Europa. En die grenzen, met name van de bezettingszones in Duitsland, waren voor Chris, Carel en Isaäc behoorlijke obstakels geweest. Letterlijk en figuurlijk. 

De terugreis, 20 juli 1945:

Bij Glanerbrug arriveerden ze in Nederland, een bijzonder emotioneel moment. Na twee jaar was Chris weer terug in Holland. Er ging heel wat door hem heen. Zijn gedachten gingen terug naar 24 juni 1943, toen hij zeer tegen zijn zin het land had verlaten en bij Oldenzaal de grens was overgegaan. Hij hoopte toen met een week of zes, hooguit acht, weer thuis te zijn. Maar nu was het ruim twee jaar later, twee jaar, vijfentwintig maanden. Hij was blij dat hij dat van tevoren niet had geweten. Het was een zware tijd geweest waarin hij volwassen was geworden, hij was 18 toen hij vertrok, nu was hij 21. 

De terugreis, 25 juli 1945:

Ik stapte uit met m’n bagage, bedankte de chauffeur hartelijk en ging mijn ouderlijk huis binnen. Het weerzien met m’n ouders was onbeschrijflijk. Eindelijk, na twee jaar zagen we elkaar weer.